Stoottoon en sleeptoon in het Limburgs (2)
In de vorige column (nr. 21) hebben we gesproken over één van de meest kenmerkende aspecten van het Limburgs: de stoottoon – sleeptoon. Het is inderdaad een heel typisch taalverschijnsel: een klinker wordt op twee manieren uitgesproken: “gewoon”, normaal: stoottoon en min of meer “slepend”, golvend: sleeptoon (teken: ~). Dit heeft tot gevolg dat er een betekenisverschil optreedt. Vergelijk maar: sjtein (stoottoon) en sjtein (sleeptoon). In het eerste geval is er sprake van meervoud, in het tweede van enkelvoud.
Door deze eigenschap (stoottoon – sleeptoon) kan het Limburgs tot de toontalen gerekend worden. Talen dus waarin verschil in betekenis onder meer wordt bepaald door de manier waarop eenzelfde klinker in verschillende woorden anders wordt uitgesproken. Een toontaal bij uitstek is wel het Chinees, waarin bijvoorbeeld de a van ma op wel vijf verschillende manieren uitgesproken kan worden met daarbij iedere keer een andere betekenis.
De kwestie stoottoon – sleeptoon in het Limburgs heeft bovendien een aantal bijzondere kenmerken.
Merkwaardigerwijs blijken niet-Limburgers het verschil in uitspraak van de stoottoon- sleeptoon niet te horen, terwijl dit voor Limburgers “normaal” is;
De eigenschap stoottoon – sleeptoon speelt met name in het Sittards nog een heel bijzondere rol.
In de columns 13 – 14 – 15 hebben we de zogenaamde Sittardse Diftongering uitgebreid aan de orde gesteld.
Ter herinnering: deze typische Sittardse klankwet heeft de eigenschap dat in veel gevallen de ee>ei, de eu>ui en de oo>ou wordt: beer>beier; greun>gruin en broor> brouwer.
Deze regel heeft als voorwaarde dat de klinker een stoottoon heeft. Heeft de klinker daarentegen een sleeptoon, dan is die omvorming in principe uitgesloten:
Met sleeptoon:
Veer (wij) blijft veer; voor (bij ploegen) blijft voor en veur (voor) blijft veur.
We gaan er gemakshalve maar vanuit dat een klinker zijn sleeptoon “gewoon” vasthoudt: wies (~) blijft wies (~)
Maar…niets is minder waar!! Een klinker met een sleeptoon kan die eigenschap óók verliezen. Later we eens een paar mogelijkheden nader bekijken.
Uitgangspunt: staat een woord/klinker met sleeptoon vrij/ongedekt, dan behoudt dat/deze dit kenmerk. Voorbeeld: Dae is niet goud wies (~);
Dao kump ’t vaer (~).
Echter:
bij verbuiging verliest de klinker de sleeptoon. Voorbeeld: hae is ‘ne wieze (nu zonder sleeptoon); twee veerponten: twee vaere (zonder sleeptoon);
ook als de klinker met sleeptoon wordt opgenomen binnen een woordgroep, dan verdwijnt de eigenschap sleeptoon: eine wieze (geen sleeptoon) man; ’n wies (geen sleeptoon) vrouw (en vergelijk nu ook : ’n wiesvrouw).
Geregeld worden we geconfronteerd met een discussie over de scherpe Hollandse –g en de zachte Limburgse –g. Overigens is die zachte –g niet echt typisch Limburgs, maar dat terzijde.
In feite is dit een weinig zinvolle discussie, waarvan de cliché- conclusie al bij voorbaat vaststaat.
Veel ingrijpender en ook veel wezenlijker is het gebruik van de sleeptoon in het Nederlands! Immers, het Nederlands kent helemaal geen sleeptoon en het is daarom onjuist deze in het Nederlands te gebruiken.
Bij de onoplettende spreker ontstaan dan gevallen als:
Ja (~), ik zal daar ook naar toe gaan(~). Die man is niet goed wijs(~).
Kijk (~), daar loopt een muis (~)! Hoe laat kom je thuis (~)?
Nu, zoals gezegd: het Nederlands kent geen sleeptonen. Dat betekent dat de spreker goed moet opletten deze in te voegen. Het hoort immers tot een verzorgd taalgebruik (taalcultuur dus) dat onze taal zo goed mogelijk wordt uitgesproken: niet Limburgs, maar ook niet Hollands of het televisie-Nederlands!
Hoe dit probleem op te lossen? Héél eenvoudig: spreek die “moeilijke” woorden kort, want het Nederlands wordt behoorlijk kort uitgesproken.
F.W. (10 juli 2016)
Bron : sittard-geleen.nieuws.nl