1997 – 2017: ’t Limburgs 20 jaar erkend als streektaal
Het is in deze tijd van het jaar gangbaar om een soort balans op te maken over het afgelopen jaar. Hoe is het een en ander verlopen? Wat was er positief, wat negatief? Tegelijkertijd worden hoopvolle verwachtingen uitgesproken voor het nieuwe jaar. Ook in deze column geef ik daarom graag mijn visie op de positie van onze streektaal, het Limburgs, in de voorbije periode(n).
In 1993 legde de Raad van Europa in Straatsburg zijn visie op de positie van de streektalen in Europa vast in een handvest. Algemeen was de mening van de leden van deze Raad dat men zich meer moest inzetten om deze te behouden. Het standpunt van de Raad was dat deze talen immers behoren tot het onvervreemdbaar cultureel erfgoed van Europa. Deze visie werd tenslotte uitgewerkt in het Europees Handvest voor de streektalen en talen van minderheden.
Deze specifieke en moderne opvatting sprak het toenmalige hoofdbestuur van Veldeke Limburg bijzonder aan, gelet op zijn eigen pas ontwikkelde visie op onze dialecten, die gezien werden als volwaardige en eigentijdse taalsystemen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vereniging zich ging inzetten om ook de erkenning als streektaal voor het Limburgs te bewerkstelligen.
Juridisch gezien kan een aanvraag tot erkenning slechts ingediend worden door de Provincie Limburg en niet door een vereniging. In een uitstekende samenwerking met Veldeke Limburg kon de Provincie Limburg het voorstel tot erkenning als streektaal op nationaal niveau aan Provinciale Staten voorleggen. En dan gebeurde iets heel speciaals: Alle fracties steunden unaniem het voorstel (1996). In februari 1997 wordt het Limburgs door Binnenlandse Zaken officieel erkend als streektaal (net als het Neder-Saksisch). De ontwikkeling gaat echter nog veel verder: in 1998 treedt het eerder genoemde Handvest in werking, doordat nu voldoende staten het geratificeerd hebben. Dit heeft voor het Limburgs verstrekkende gevolgen: het wordt nu ook op Europees niveau erkend als streektaal!
De euforie over deze erkenning is enorm: de media komen handen en krachten te kort om deze erkenning te prijzen. De tijd is dan ook bijzonder gunstig om in het kader van deze erkenning stappen te ondernemen. Zo verschijnt op verzoek van de Provincie een plaatsnamenlijst in het Limburgs. Daarnaast roept de Provincie naast een officiële streektaalfunctionaris ook een raad van advies in het leven: de Raod veur ’t Limburgs. Bovendien wordt, geheel in de geest van het Handvest, de spelling van het Limburgs opnieuw bestudeerd en zo nodig aangepast: Spelling 2003 van de Limburgse dialecten. Zij wordt nu algemeen gezien als de standaardspelling voor het Limburgs. Instellingen als Veldeke Limburg en de Raod veur ’t Limburgs conformeren zich aan deze herziene spelling.
Maar nu zijn we 20 jaar later. Hoe is de situatie nu? Algemeen mag verwacht worden dat er met een zekere tevredenheid wordt teruggekeken op het geheel van ontwikkelingen in al die jaren . Niets is minder waar. Nee, een spetterend vuurwerk hoeft het niet per se te worden, maar het is in onze provincie wel erg opvallend stil gebleven! De euforie van toen is langzaam maar zeker weggeëbd om plaats te maken voor een beklemmende stilte. Het is net of de verfrissende wind over het Limburgse taallandschap in de jaren negentig verzwakt is, zo niet (soms) is gaan liggen.
Kijken we eens naar die instellingen waarvan men een reactie zou mogen verwachten.
De Provincie zelf heeft in het geheel niet gereageerd op dit 20-jarig jubileum, niet in de Staten, niet in enige manifestatie. Maar ook van Veldeke Limburg is er geen enkele actie ondernomen, noch provinciaal, noch in de afzonderlijke kringen! Een alleszins veeg teken! Natuurlijk zijn er door de provincie heen allerlei min of meer leuke activiteiten georganiseerd geweest in die tijd, maar of die serieus bijdragen aan ”het behouden en bevorderen van de streektaal” is maar zeer de vraag. Om dat doel alleszins redelijk te realiseren zal toch een andere weg bewandeld moeten worden!! (we zullen hierop nog nader terugkomen).
Ook van de politieke partijen die zich vroeger (1996) zo positief opstelden, hebben we geen enkele weerklank gehoord. Sterker nog: in geen enkele beleidsnota van welke partij dan ook wordt gesproken over onze streektaal en een daarbij horend beleid. En dat op provinciaal niveau! Maar ook op lokaal niveau ontbreekt, voor zover ik heb kunnen constateren, een visie op een regionaal/lokaal taalbeleid. Het begrip ”streektaal/dialect” wordt zelfs nergens genoemd! Ook die partijen zullen hun verantwoordelijkheid op dit punt toch weer moeten nemen!
Men mag zich in alle gerede intussen afvragen wie in onze provincie nog weet dat het Limburgs als streektaal erkend is, zowel op nationaal als Europees niveau. De vraag naar het wat en hoe van het een en ander kan men, gelet op deze context, beter niet stellen.
Hoe het ook zij, er zal opnieuw veel, heel veel werk verzet moeten worden om weer een brede provinciale belangstelling te wekken voor dit typische eigen cultuurgoed. Men zou in dit kader zelfs kunnen spreken van ”ernstig achterstallig onderhoud.
Zal 2018 dan toch een nieuw uitgangspunt gaan vormen? De eerste tekenen duiden daar wel op: gedeputeerde Koopmans heeft aangekondigd in het voorjaar een beleidsnota met een nieuw beleid op dit terrein te laten verschijnen. Wachten we hoopvol af, maar een nieuwe visie moet wel door alle betrokkenen gedragen en gerealiseerd worden. Het is daarbij van belang een zo breed mogelijk discussie te voeren met alle belanghebbenden, onder meer met de Vereniging voor Limburgse dialect- en naamkunde, die al meer dan 40 jaar de enige vereniging is die het Limburgs in al zijn facetten bestudeert. Bovendien moet het nieuw geformuleerde beleid vorm en inhoud geven aan het uitgangspunt van het Europees Handvest.
Een bezinning op hierop lijkt me niet meer dan een noodzakelijk uitgangspunt.
De pre-ambule (nr.25) van het Handvest wijst overduidelijk in die richting:
“Het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden, teneinde hun gemeenschappelijk erfdeel en idealen te bevorderen. De verscheidenheid aan talen is één van de meest kostbare bestanddelen van het Europees cultureel erfgoed. Een Europese culturele identiteit ontstaat niet door de invoering van een standaardtaal.
Integendeel, met het beschermen en versterken van de traditionele streek- en minderheidstalen levert men een bijdrage aan de opbouw van Europa, die, overeenkomstig de idealen van de leden van de Raad van Europa, slechts kan zijn gegrondvest op pluralistische beginselen.”
F.W. (dec. 2017)
Bron: sittard-geleen.nieuws.nl